Een woordenlijst biedt een overzicht van een aantal kernbegrippen die gebruikt worden binnen een document of een bepaalde context. Wanneer de woordenlijst een specifieke betrekking heeft op een vakgebied of een groep mensen wordt het ook wel een lexicon genoemd. Eenzelfde begrip kan verschillende betekenissen hebben wanneer het in een andere context, door een andere groep mensen gebruikt wordt. Door een lexicon samen te stellen is voor de lezer duidelijk welke definities er gehanteerd worden.

Een woordenlijst biedt net als bijvoorbeeld een landkaart, een cirkeldiagram of een tabel een overzicht. Een overzicht biedt inzicht in een verzameling informatie door die informatie op een bepaalde manier te ordenen. Het woordenboek van de Nederlandse taal is een op alfabetische volgorde gerangschikte verzameling van woorden en hun verklaringen. Dat al die woorden bijeen zijn gebracht in een eenvoudig te bevatten volgorde is vooral handig wanneer je de spelling of betekenis van een specifiek woord wilt opzoeken. Voor het woordenboek in fysieke boekvorm betekent dat dat het overgrote deel van het boek, het overgrote deel van de tijd vóóral een fysieke belemmering vormt waar de gebruiker zo efficiënt mogelijk doorheen probeert te bladeren om tot het gewenste woord te komen. Veel woordenboeken bestaan nu digitaal, waarbij je enkel nog het gewenste woord hoeft in te typen om vervolgens een uiteenzetting van definities en synoniemen te krijgen.
Het fysieke volume van alle andere woorden, die wel bestaan maar voor jou op dit moment niet relevant zijn, is nu niet meer een onvermijdelijke bijkomstigheid wanneer je een woordenboek raadpleegt. Het overzicht bestaat nog wel, maar hoeft niet in totaliteit zichtbaar te zijn om geraadpleegd te kunnen worden.

Ook de landkaart is zich op deze manier, middels technologie, op de gebruiker gaan toespitsen. Op je laptop of telefoon kan je direct zien waar je bent en hoe je directe omgeving er in grafische weergave of als satellietfoto uitziet. Je kan naar hartelust in- en uitzoomen en wanneer je een adres invoert berekent het apparaat zelf de route ernaartoe. Wanneer je dezelfde hoeveelheid informatie in de vorm van papieren landkaarten mee op reis zou nemen zal de hoeveelheid reisbagage aanzienlijk in volume toenemen.

Het overzicht is vooral van betekenis wanneer het is samengesteld of wordt geraadpleegd vanuit een vraag.
In reactie op een vraag wordt informatie verzameld en geordend, of de geordende informatie wordt vanuit een vraag geraadpleegd.

Het onderzoeksverslag waar deze tekst een onderdeel van vormt is zelf ook grotendeels te beschouwen als een overzicht. Een deel van het verslag neemt zelfs de vorm van een woordenlijst aan. De verklaringen die bij de verzamelde begrippen worden gegeven zijn niet geschreven vanuit de wens om een treffende definitie neer te zetten. Eerder vormt het schrijven een voortdurend zoeken naar verbanden, waarbij de vragen die de aanleiding vormen en de de verzamelde informatie elkaar onophoudelijk vervormen en aanvullen.

Een belangrijk deel van de begrippen en hun verklaringen heeft betrekking op de manier waarop wij als mensen omgaan met gegevens en informatie. Gegevens worden pas informatie wanneer ze voor ons relevant zijn en betekenis hebben. De woorden in het woordenboek die we niet op dit moment willen opzoeken zijn gegevens, het woord dat we wel willen opzoeken is informatie. Om vanuit gegevens tot informatie te kunnen komen zijn ordeningsprincipes en communicatievormen erg belangrijk.
De begrippen die in de woordenlijst aan bod komen en de verklaringen die ik erbij geef vormen allemaal ingangen om over het bovengenoemde te kunnen nadenken. Ieder begrip heeft betrekking op weer net een ander gebied, de overlap die hier soms in zit maakt het tot een weefsel.
Omdat de vormen waarin we communiceren en de principes op basis waarvan we dingen ordenen onderwerp van mijn vragen vormen, is de manier waarop ik dit verslag in elkaar zet net zo goed een manifestatie van mijn ‘onderzoek’ als dat de teksten dat zijn.

De woordenlijst vormt het eerste deel van het verslag, het stageverslag dat ik heb geschreven vormt het tweede deel.
Hierin beschrijf ik de verschillende uitwisselingen die ik als onderdeel van mijn zelf geïnitieerde project heb ondernomen.
Tijdens het schrijven aan de woordenlijst is mijn stage een belangrijke bron geweest en in verschillende van de teksten komen anekdotes uit het stageverslag terug.
Het achteraf beschrijven van deze mailuitwisselingen en gesprekken heeft me tijdens het project geholpen te reflecteren op de vragen die ik stelde, de antwoorden die ik hierop terugkreeg en wat deze antwoorden betekenden wanneer ik ze vergeleek met de andere gesprekken die ik heb gevoerd en wat daarin aan bod kwam.

Het derde deel van het verslag bestaat uit een stripverhaal waar ik tijdens het schrijven van het onderzoeksverslag parallel aan heb gewerkt. Net als in het schrijven en samenstellen van de woordenlijst en in mijn zelf geïnitieerd project is mijn benadering van het stripboek gericht op de manier waarop vorm en structuur van informatie onze ervaring beïnvloeden en bepalend zijn voor de manier waarop wij betekenis geven aan dingen binnen deze ervaring. Het is een stripboek dat gaat over stripboeken.
Op iedere pagina heb ik in een andere stijl gewerkt, waardoor ik steeds opnieuw kon zoeken naar een grens tussen leesbaarheid en onleesbaarheid, tussen logica en onlogica. De beelden in stripverhalen zijn altijd in meer of mindere mate abstract, en regelmatig functioneert het beeld als ‘teken’. Menselijke uitdrukkingen worden vaak met een minimale hoeveelheid lijnen weergegeven; net genoeg visuele informatie voor de lezer om te kunnen begrijpen waar het beeld naar verwijst.

Het verslag als geheel heeft naar mijn idee de benodigde kwaliteiten om inzicht te kunnen bieden in mijn studie, de vragen van waaruit ik werk, en de manier waarop ik met deze vragen omga. Dit inzicht is niet te verkrijgen door een specifieke vraag te stellen en in de inhoudsopgave te zoeken naar het paginanummer van dat deel van het verslag dat op die vraag betrekking zou kunnen hebben. In dat opzicht is dit verslag ook geen systematisch geordend overzicht dat pas betekenis krijgt wanneer een geïnteresseerde lezer het besluit te raadplegen.

Het verslag heb ik zo samengesteld dat de vragen die voor mij leidend waren tijdens het schrijven in de tekst en de vorm naar voren komen en zich hopelijk zo ook voor de lezer zullen aandienen als rode draad.
Inleiding Introductie Voorwoord Preambule
Het subject ervaart betekenis vanuit zijn/haar persoonlijke verhouding tot (de werkelijkheid, de wereld, het object, het idee etcetera).
De ervaring van betekenis is individueel en subjectief , het eigen
referentiekader is bepalend voor hoe het subject zich tot haar omgeving verhoudt. Het referentiekader is het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaringen die bepalen hoe je je tot je omgeving verhoudt en hoe je iets beoordeelt.
Verschillende individuen kunnen een gedeeltelijk overlappend referentiekader hebben, bijvoorbeeld door overeenkomsten in cultuur, geslacht, leeftijd etcetera.
De mens structureert of ‘ontwerpt’ haar eigen ervaring ook gedeeltelijk zélf door middel van taalstructuren, tijdsstructuur, het aanbrengen van grenzen en categorieën, door het vertellen van verhalen, door het vormgeven van de ruimte waarin men leeft en de objecten en beelden die zich in die omgeving bevinden.
Dit proces wordt niet duidelijk aangestuurd vanuit één richting, maar is eerder een weefsel aan keuzes die ooit door de mens zijn gemaakt.
Door haar eigen ervaring te structureren stuurt de mens het proces waarin het subject betekenis aan dingen toekent, en geeft zo indirect vorm aan zichzelf.
* Rood gedrukte woorden komen voor in (al dan niet verklarende) woordenlijst.
(Al dan niet verklarende) woordenlijst
De classificatie, categorisatie

“My problem with classifications is that they don’t last; hardly have I finished putting things into an order before that order is obsolete. Like everyone else, I presume, I am sometimes seized by a mania for arranging things. The sheer number of things needing to be arranged and the near-impossibility of distributing them according to any truly satisfactory criteria mean that I never finally manage it, that the arrangements I end up with are temporary and vague, and hardly any more effective than the original anarchy. The outcome of all this leads to truly strange categories. A folder full of miscellaneous papers, for example, on which is written “To be classified”; or a drawer labelled ‘Urgent 1’ with nothing in it (in the drawer ‘Urgent 2’ there are a few old photographs, in ‘Urgent 3’ some new exercise-books). In short,
I muddle along.” (Perec, 1985, p. 196)

Onder classificeren verstaan we het indelen of clusteren van objecten, verschijnselen of processen in groepen/ categorieën op grond van overeenkomst of verwantschap in eigenschappen of kenmerken. Het geclassificeerde krijgt plaats in een classificatiesysteem. Een categorie kan samengesteld worden op basis van één of meerdere overeenkomstige eigenschappen, maar ook kunnen categorieën gemaakt worden juist op basis van een gemeenschappelijk ontbreken van een bepaalde eigenschap. Een classificatie is een kunstmatige constructie en er zijn vrijwel altijd verschillende classificaties mogelijk. De waarde van een indeling hangt af van de mate waarin de indeling bruikbaar is voor het doel dat het dient.

Binnen de filosofie is veel aandacht besteed aan categorieën en classificatiesystemen. Een bekende tekst is ‘de categorieën’ van Aristoteles uit zijn verzameling werken over logica. Hierin beschrijft hij alle mogelijke vormen die het onderwerp en gezegde van een bewering kunnen hebben aan de hand van tien door hem opgestelde categorieën. De categorieën komen voort uit een analyse van de verschillende mogelijke betekenissen van het werkwoord ‘zijn’. Over hoe Aristoteles deze categorieën heeft bedoeld is onduidelijkheid, in sommige teksten lijkt hij ze te beschouwen als een indeling van de werkelijkheid, van het zijnde, en een ander keer lijkt het meer over de logica achter de betekenissen van het woord zijn te gaan.

Een andere bekende filosofie over categorieën is die van Kant. Kant geloofde dat zowel de ervaring als de rede essentieel zijn voor de mens wanneer hij kennis wil vergaren, dit idee werkte hij uit in zijn werk Kritik der reinen Vernuft. De mens leert dingen eerst kennen door ze te ervaren, en het menselijk verstand vormt van deze waarnemingen vervolgens een specifieke interpretatie. De mens zou bijvoorbeeld ervaringen automatisch opvatten als verschijnselen binnen tijd en ruimte en in termen van oorzaak en gevolg. Dit aangeboren denkvermogen zorgt ervoor dat de mens de werkelijkheid nooit kan kennen zoals hij ‘echt’ is. De mens ervaart geen Ding an sich maar kent slechts de Dingen für mich.

Er is altijd sprake van een subjectieve interpretatie van de waargenomen werkelijkheid. Voor de structuren of categorieën die onze ervaring vormen gebruikte Kant de term A priori, wat betekent ‘wat van tevoren gegeven is’ of ‘voorafgaand aan de ervaring’. De rede (het verstand) is bij Kant dus de basis van kennis, omdat de waarneming of de werkelijkheid eerst altijd nog door het verstand geïnterpreteerd moeten worden om tot kennis te komen.

In de gesprekken die ik als onderdeel van mijn zelf geïnitieerde project heb gehouden met een biersommelier, vinoloog en parfumeur kwamen ook steeds categorieën aan bod wanneer het ging over het beschrijven van een ervaring. Tijdens het proeven en beschrijven van bier vertelde de biersommelier (Eddy) zijn verwachtingen grotendeels te baseren op het vaak op het etiket aangegeven biertype, ofwel: de categorie waar het bier in past. Zo’n biertype kent vaak nog veel onderlinge variatie, en dus gaat hij uit van een gemiddelde. Het gemiddelde van blonde bieren, het gemiddelde van de tripels, het gemiddelde van de IPA’s (India Pale Ale). Iedere biersommelier kan een ander bier als gemiddelde van een bepaald type hanteren, het dient alleen als houvast en ter vergelijking. Het gemiddelde van een biertype is meestal wel goed te bepalen, maar de grenzen met andere biertypen kunnen erg vaag zijn en moeilijk vast te stellen. Soms zit een bier namelijk tussen twee categorieën in. Voordat de biersommelier een bier gaat drinken weet hij dus al ongeveer wat hij kan verwachten. Vanuit deze verwachting kunnen bepaalde woorden aan de ervaring van de geur en smaak van het bier worden gegeven.

In mijn gesprek met de vinoloog (Neelsjan) sprak hij over verschillende manieren om wijn te beschrijven en in te delen. Ik vroeg hem bijvoorbeeld waar de indeling van de wijnen in zijn winkel op gebaseerd is. Hij vertelde hier lang over na te hebben gedacht toen hij zijn winkel opende. Er zijn verschillende indelingen te bedenken, bijvoorbeeld op smaaktype, prijsklasse of druivenrassen, maar hij heeft ervoor gekozen het in te delen op land en gebied. Deze indeling geeft redelijk wat vrijheid en wordt niet te complex. De kennis van de medewerkers zorgt ervoor dat de indeling werkt en dat de klant weet wat het aanbod is en wat met elkaar te vergelijken valt. Neelsjan heeft zelf een opleiding gevolgd om wijn te kunnen proeven en beschrijven en heeft dus veel methoden en termen tot zijn beschikking. Toch is dit volgens hem niet altijd gunstig en helpt het je niet persé ook beter te proeven. Je kan je namelijk afvragen of wanneer je een wijn ruikt en proeft en deze beschrijft als ‘geurend naar buxus met een gerijpte fruitige smaak en bitterzoete afdronk, waarschijnlijk afkomstig uit dit land en dat gebied en gemaakt van dit druivenras’ dit ook echt is wat je hebt geproefd of dat je ervaring van de wijn zo gestuurd wordt door de kennis die je hebt dat je automatisch bepaalde termen eraan gaat koppelen. Ruikt de wijn echt naar buxus of heb je geleerd deze geur te beschrijven als buxus, of zelfs: heb je geleerd dat dit type wijn vaak wordt omschreven als naar buxus ruikend? Wanneer hij met klanten praat over de wijn gebruikt hij dan ook vaak andere manieren van beschrijven. Hij raadt ze bijvoorbeeld aan om, wanneer ze een wijn willen beschrijven, te beginnen vanuit de seizoenen: van lente (licht) naar winter (zwaar).

Het indelen in categorieën is niet alleen een manier om beter om te kunnen gaan met informatie, de categorieën bepalen ook hoe we over dingen gaan nadenken en hoe we dingen ervaren. Een classificatiesysteem kan een onderdeel worden van ons referentiekader, en zo dus onze manier van waarneming beïnvloeden.
Het referentiekader

De manier waarop de mens zijn of haar omgeving ervaart wordt voor een groot deel beïnvloed door het eigen referentiekader. Onder het referentiekader verstaan we het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaringen die dus bepalen hoe je je tot je omgeving verhoudt en hoe je dingen beoordeelt. Mensen met een overeenkomende culturele achtergrond, leeftijd of opvoeding kunnen een gedeeltelijk overeenkomend referentiekader hebben. Door bijvoorbeeld te reizen, je te verdiepen in een bepaald onderwerp, in gesprek te gaan met mensen met een andere overtuiging of achtergrond of door je te specialiseren in een bepaald vak is het mogelijk actief je eigen referentiekader te vormen.
In het vademecum voor ruimtelijke planning (L. Bak, 1883, p. 27-28) staat een definitie van het begrip beeldvorming, hieronder bijgevoegd in gecursiveerde, grijze letters.. Deze specifieke definitie is geschreven vanuit het denken over ruimtelijke vormgeving, maar geeft daardoor juist een interessante kijk op het begrip referentiekader.

In een gesprek dat ik met een biersommelier (Eddy) heb gevoerd als onderdeel van mijn zelf geïnitieerd project vroeg ik hem of hij het idee heeft dat het hebben van meer kennis over bier betekent dat je een bier beter kan proeven. Volgens hem spelen er verschillende dingen mee bij het proeven van bier, en je eigen referentiekader bepaalt voor een belangrijk deel wat je ervaart. Zelf heeft hij geleerd welke stappen hij moet doorlopen om alle aspecten van het bier tot je door te laten dringen. Hij heeft veel verschillende bieren geproefd en weet veel over de verschillende biertypen die er bestaan en welke verschillende smaken er bij die biertypes horen. Dit zorgt ervoor dat hij een breed referentiekader heeft als het op bier aankomt. Hij vertelt het idee te hebben dat dit hem zeker helpt om een bier beter te kunnen proeven. Hij baseert zijn verwachting van een bier op een groot aantal eerdere smaakervaringen en kan een bier als het ware ontleden. Voor mensen met minder ervaring in het bierproeven kan bij het proeven van een bier de eerste ervaring bijvoorbeeld direct wordt gekoppeld aan de reactie ‘vies’, ofwel ‘lekker’. Grote onderlinge verschillen bij mensen qua referentiekader zorgen ervoor dat twee individuen totaal andere ideeën hebben over een bepaald onderwerp.
Ruimtelijke beeldvorming ontstaat in wisselwerking tussen waarnemer en omgeving. De omgeving biedt een veelheid aan visuele onderscheidingen en samenhang en de waarnemer kiest daaruit zijn impressies, selectief en met een bedoeling. De beeldvorming is in deze zin een beperkte waarneming. Omdat de perceptie een zeer persoonlijk karakter draagt, kan een ruimtelijke realiteit bij verschillende waarnemers tot een uiteenlopende beeldvorming leiden. Wel lijkt er een zekere mate van overeenstemming in de beeldvorming te zijn bij waarnemers met gelijke kenmerken, zoals leeftijd, opleidingsniveau of sociale positie. Juist deze zgn. groepsbeelden kunnen van betekenis zijn voor de ruimtelijke planning. De oorspronkelijke functie van de beeldvorming is oriëntatie. Bij primitieve volken is de oriëntatiemogelijkheid vaak een kwestie van leven en dood. In de Westerse cultuur speelt dit aspect nauwelijks meer een rol, omdat zoveel andere communicatie- en oriëntatietechnieken ter beschikking staan. Voor iedereen geldt echter ook een psychische betekenis. Een goede ruimtelijke beeldvorming schept een harmonieuze relatie tussen de mens en zijn omgeving en verschaft hem een gevoel van emotionele zekerheid. De ruimtelijke beeldvorming is tevens referentiekader voor al het menselijk doen en laten. De waargenomen omgeving speelt een sociale rol; men wordt zich bewust van de aanwezigheid van andere mansgroepen en men vindt er de aanknopingspunten in voor gemeenschappelijke herinneringen en symbolen van de groep waartoe men zelf behoort. De ruimtelijke beeldvorming is tenslotte ook belangrijk voor de organisatie van activiteiten en de ordening van kennis.
Voor de ruimtelijke beeldvorming gelden steeds drie condities:
(1) het waar te nemen object moet identificeerbaar zijn, d.w.z. dat het een
eigen identiteit dient te bezitten;
(2) er moet sprake zijn van een zekere structuur, hetgeen inhoudt dat het
object in relatie staat tot de waarnemer en tot andere objecten;
(3) de waarnemer moet aan het object praktische of emotionele betekenis kunnen hechten.
Het proces van ruimtelijke beeldvorming stelt ook eisen aan de waarnemer. Het zintuigelijk en geestelijk vermogen moeten normaal ontwikkeld zijn en men moet bewust willen waarnemen.
De specialist (tegenovergestelde van: de generalist)

Een specialist is iemand die ‘ergens’ veel verstand van heeft.
Plat gezegd is een specialist iemand die veel weet over weinig, en een generalist iemand die weinig weet over veel. Een specialist kan een expert of deskundige zijn, maar dat hoeft niet. Iemand kan zich gespecialiseerd hebben, maar nog steeds niet bijzonder deskundig zijn of nóg geen expert zijn.
Een specialist kan dingen vanuit zijn of haar specifieke kennis benaderen. De kennis die een specialist heeft heeft een directe betrekking op een relatief klein gedeelte van de wereld of komt voort uit een specifieke en dus relatief beperkte manier van waarnemen. Toch kan deze specifieke kennis ook relevant zijn buiten het eigen specialisme. Omdat specialisten allemaal met andere kennis, andere methodieken, andere terminologieën en andere vragen naar de dingen kijken, kunnen ze allemaal een ander soort informatie verkrijgen uit hun waarnemingen.
Tijdens het zelf geïnitieerde project dat ik in de stageperiode heb gedaan heb ik verschillende mensen benaderd met uiteenlopende specialistische kennis. In deze uitwisseling vroeg ik ze naar het gebruik, de vorm en de waarde van ‘de beschrijving’ binnen hun werk. De beschrijving als middel om informatie uit een waarneming te verkrijgen wordt op veel verschillende manieren en binnen veel verschillende vakgebieden gebruikt. Door te beschrijven documenteer je zowel een waarneming als een manier van waarnemen. In de gemaakte keuzes over de vorm en de inhoud van de beschrijving en de methodiek van het beschrijven komt naar voren vanuit welk referentiekader je je tot de wereld verhoudt, waar waarde aan wordt gehecht en hoe er informatie verkregen wordt uit het waarnemen. Door tijdens mijn project met verschillende specialisten in te gaan op specifieke manieren van beschrijven probeer ik inzicht te krijgen in de verschillen en overeenkomsten in hun benaderingen, hun woordgebruik en hun omgang met informatie.
De woordvoerder

Een woordvoerder is iemand die vanuit een bepaalde positie die diegene inneemt of vanwege bepaalde kennis die diegene heeft de autoriteit heeft gekregen (of genomen?) om ergens een uitspraak over te doen. Bedrijven en organisaties stellen meestal een officiële woordvoerder aan die de externe communicatie voor zijn of haar rekening neemt. In de politiek is de woordvoerder iemand die namens de fractie over een bepaald onderwerp spreekt. In de media komt het soms voor dat iemand tot woordvoerder wordt gemaakt. Tijdens een nieuwsbericht of een praatprogramma wordt iemand aangesproken of uitgenodigd als vertegenwoordiger van een bepaalde groep mensen. Zo iemand is dan geen officiële woordvoerder, maar wordt vaak wel neergezet als representant. Bij een demonstratie worden bijvoorbeeld vaak enkele mensen aan het woord gelaten om iets te zeggen over de reden voor de demonstratie en de reden voor hun aanwezigheid. Onderlinge verschillen in groepen kunnen zo onbelicht blijven. In de media worden regelmatig mensen geïnterviewd vanwege hun kennis over een bepaald onderwerp. Wanneer er een nieuwsbericht over een onderwerp is wat vrij ingewikkeld is of wat in groter verband dient te worden gezien wordt er vaak een expert/ deskundige uitgenodigd om het nieuws toe te lichten en het in het juiste verband te plaatsen. Deze experts verlenen op dat moment hun autoriteit grotendeels aan de specialistische kennis die ze bezitten, en er wordt dan ook van hen verwacht dat ze het onderwerp zo veel mogelijk vanuit deze kennis benaderen en zo min mogelijk vanuit een persoonlijke betrokkenheid.
Objectiviteit (tegenovergestelde van: subjectiviteit)

Wanneer een expert of specialist in bijvoorbeeld een nieuwsprogramma wordt uitgenodigd om toelichting te geven over een bepaald actueel onderwerp, wat complex is of binnen een bepaalde context gezien moet worden, wordt er van de expert of specialist geacht dat hij of zij op het onderwerp in gaat puur vanuit zijn of haar expertise, en zo min mogelijk vanuit een eventuele persoonlijke betrokkenheid. Dit komt er eigenlijk op neer dat er van de expert of specialist wordt gevraagd om buiten het persoonlijke referentiekader te denken, wat in principe onmogelijk is.
Binnen de wetenschap wordt veel waarde gehecht aan objectiviteit en de controleerbaarheid van redenaties. De manier waarop een wetenschapper met informatie omgaat is dan ook methodisch en nauwkeurig. Precisie betekent binnen de wetenschap niet dat er een uitgebreide beschrijving wordt gegeven, eerder dat de beschrijving gebaseerd is op logische redenatie.

Uit het contact dat ik met natuurkundige Kirsten Stadermann had kwam naar voren dat de waarneming binnen de natuurkunde erop gericht is via logisch redeneren wetmatigheden te ontdekken. Deze wetmatigheden worden doorgaans omgezet in een model, een soort minimale visuele beschrijving van wat de wetenschapper denkt te begrijpen van het waargenomen fenomeen. De voorkeur wordt hier gegeven aan een schematische, visuele weergave boven een tekstuele beschrijving. Kirsten licht toe dat het beschrijven met woorden erg gevoelig is voor verschillende interpretaties, en dat die zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

Dit model is vervolgens om te zetten in een wiskundige formule. Wanneer het model de samenhang tussen de waargenomen fenomenen goed beschrijft is zo’n wiskundige beschrijving niet alleen meer van toepassing op wat is waargenomen, maar kunnen met de formule ook voorspellingen voor toekomstige situaties gemaakt worden. Ze benadrukt ten slotte nog dat ze zich als natuurkundigen natuurlijk wel heel goed beseffen dat zo’n model niet ‘de waarheid’ is en dat zodra iemand iets ontdekt over het waargenomen fenomeen wat niet de verklaren is met dit model, het model weer moet worden aangepast.

Om het waargenomen fenomeen te kunnen beschrijven
gaat een natuurkundige dus uit van wetmatigheden. Ten opzichte van het fenomeen wordt een specifieke positie ingenomen, er wordt op een bepaalde manier naar gekeken en er wordt uitgegaan van een grens tussen ‘het fenomeen’ en ‘het andere’, wat niet betekent dat deze volledig van elkaar geïsoleerd zijn, maar dat ze een waar te nemen en te beschrijven onderlinge relatie hebben.
Is de kennis die deze vorm van waarnemen oplevert dan objectief? Het is alleen mogelijk om een grens tussen het ene en het andere te trekken, wanneer je er van uit gaat dat iets geïsoleerd kan worden. Dat de relatie met het andere volledig beschreven kan worden aan de hand van waarneembare, consistente en gestructureerde onderlinge verbanden.
Om iets te kunnen begrijpen, iets te kunnen beschrijven of ergens kennis over te kunnen hebben moeten we de complexiteit ervan reduceren. We kunnen ergens alleen kennis over hebben wanneer we grenzen trekken. Het is niet zo dat we deze grenzen willekeurig overal kunnen trekken, er zijn wel degelijk natuurlijke, waarneembare onderscheidingen waar we ons op kunnen baseren.

“Boundaries are simultaneously a function of the activity of the system itself, and a product of the strategy of description involved. In other words, we frame the system by describing it in a certain way (for a certain reason), but we are constrained in where the frame can be drawn.” (P. Cilliers, 2005, p. 610)
De kennis die we hebben is daarnaast nooit op zichzelf staand. Kennis bestaat binnen een context, binnen complex systeem van interacties. Om een fenomeen volledig te kunnen beschrijven en er objectieve kennis over te kunnen verkrijgen moeten de context ervan en de geschiedenis van het systeem waarin het zich bevindt onderdeel worden van de beschrijving. Maar de verhoudingen tussen ‘ het fenomeen’ en context en tussen ‘de kennis’ en het systeem waarin het wordt opgenomen zijn niet te versimpelen. Er bestaat geen perfecte representatie van het fenomeen welke eenvoudiger is dan het fenomeen zelf.
De taal en de vertaling

Tussen de woorden en de dingen bestaat altijd een afstand. Een woord is geen betekenisloze, neutrale vorm die je over de werkelijkheid heen legt. De taal ontleent haar betekenis aan haar verhouding tot de dingen, aan haar vermogen tot verwijzen. ‘Ik’, ‘jij’, ‘hier’, ‘daar’; deze woorden zijn lege verwijzingen in de taal, ze vullen zich pas met betekenis tijdens het spreken - het verwijzen.

In de dialoog ‘Cratylus’ heeft Plato het over de kracht van de naam. In de dialoog wordt Socrates gevraagd door twee mannen, Cratylus en Hermogenes, aan hen uit te leggen of woorden en namen verzonnen en arbitrair zijn, of dat ze natuurlijk zijn en een intrinsieke relatie tot de dingen tot uitdrukking brengen. Is het zo dat er bepaalde klanken zijn die specifieke eigenschappen van een object zouden kunnen uitdrukken, en dus dat een woord uitdrukking kan en moet geven aan dat wat het object is dat wordt benoemd? Of zijn woorden willekeurig, kunnen we ieder woord aan ieder object koppelen en is het verband dat wij denken te ervaren tussen de woorden en de dingen alleen maar onze gewenning aan de taal? In de dialoog vraagt Hermogenes aan Socrates om van een aantal woorden te speculeren over de oorsprong. Socrates probeert verbanden te ontdekken tussen woorden, de klank en het object of idee waar ze naar verwijzen, maar veel van de woorden zullen erg veranderd zijn sinds ze voor het eerst gebruikt werden en sommige zullen hun oorsprong zelfs in een hele andere taal vinden.

In het boek Genesis, het eerste boek van het oude testament van de Bijbel, wordt gesproken over de toren van Babel. Volgens het verhaal zou de volledige mensheid ooit één taal hebben gesproken. Na de zondvloed zouden de nakomelingen van Noach “in oostelijke richting” zijn getrokken en zich hebben gevestigd op de vlakte van Sinear in zuidelijk Mesopotamie, waar de rivieren Eufraat en Tigris uitmonden in de Perzische golf. Daar bakten ze stenen en ontstond het plan een toren te bouwen die tot de hemel reikt, als herkenningspunt in het landschap, waardoor de mensen elkaar niet kwijt zouden kunnen raken en niet over de hele aarde verspreid zouden raken. Maar als gevolg daalde God af om te kijken naar de stad en de toren en oordeelde dat ze te ambitieus waren: ze probeerden gelijk te zijn aan hem. Hij besloot de mensheid te straffen en veroorzaakte spraakverwarring, zodat de mensen, die eerst één taal hadden, elkaar niet meer konden verstaan. De bouw van de stad en de toren werden gestaakt. God verspreidde vervolgens de mensen over de aarde en de stad kreeg de naam Babel, wat ‘verwarring’ zou betekenen. Deze spraakverwarring zou niet alleen een barrière tussen de mensen onderling vormen, maar had ook tot gevolg dat de woorden geen directe verhouding meer hadden tot de wereld. De vraag naar de eerste, originele taal zou dus ook de vraag kunnen zijn naar een taal waarin de woorden en de dingen nog een gedeelde betekenis communiceerden.

Een woord kent altijd een binnen en een buiten. Iedere taal kent een binnen en een buiten, welke telkens anders zijn. Wanneer de taal niet langer het vermogen heeft te verwijzen verliest zij haar uitdrukkingskracht en daarmee haar vanzelfsprekendheid. Voor de mens is de taal niet alleen een middel om te kunnen communiceren, maar ook een manier om zich tot de wereld te kunnen verhouden.
De beschrijving

In de uitleg van de natuurkundige (Kirsten), die ik sprak voor mijn zelf geïnitieerde project over de beschrijving binnen de natuurkunde, komen verschillende vormen van beschrijvingen aan bod. Ze omschreef hoe er binnen de natuurkunde over het algemeen te werk wordt gegaan en welke stappen er daarbij worden ondernomen. Allereerst maakt de natuurkundige tekstuele aantekeningen van wat hij of zij waarneemt. Op basis van deze aantekeningen wordt er geprobeerd een wetmatigheid te ontdekken, welke wordt beschreven in een visueel model. Dit model wordt vervolgens omgezet in een wiskundige beschrijving in de vorm van een formule.
Wat opvalt is hoeveel nadruk er bij deze benadering ligt op het helder en eenduidig communiceren van informatie. De waarneming en beschrijving dienen hier een duidelijk doel: het begrijpen van een fenomeen aan de hand van wetmatigheden. Wanneer de beschrijving kernachtiger wordt en de mogelijkheden voor verschillende interpretaties afnemen wordt de beschrijving ook steeds cryptischer. De weergave wordt steeds ‘helderder’, maar om die weergave te begrijpen is aanvullende informatie nodig.

De beschrijving is een informatief element. Vaak staat de beschrijving in dienst van iets anders. Zoals net beschreven kan het bijvoorbeeld de eerste stap van een wetenschappelijk onderzoek zijn, de beschrijving kan dienen om de lezer van een roman een indruk te geven van de sfeer van een ruimte of om de consument informatie over een product te verschaffen. Het maakt iets communiceerbaar wat (nog) niet direct waar te nemen is. De functie die de beschrijving dient is dan ook afhankelijk van in welke context ze zich bevindt. Wanneer we de beschrijving los zouden zien van een functie-verlenende en betekenis-gevende context is het eigenlijk alleen een idee zonder vaste vorm. Vormkeuzes die gemaakt worden bij het beschrijven worden gemaakt vanuit overwegingen over de context en functie.

De beschrijving wekt de illusie dat de woorden (de notatie, de representatie) en de dingen samen komen en vanuit een eenduidige relatie tot elkaar te definiëren zijn. De beschrijving ís ook hoofdzakelijk opgebouwd uit verbanden. Het legt verbanden tussen de gebeurtenissen, de mensen, de dingen en de taal.

We kunnen een onderscheid maken tussen exoterische en esoterische concepten. Exoterische concepten kunnen volledig gecommuniceerd en beschreven worden met taal of andersoortige tekens, een voorbeeld hiervan zijn wiskundige concepten. Esoterische concepten kunnen daarentegen nooit volledig overgebracht worden behalve middels directe ervaring. Zo is het bijvoorbeeld onmogelijk om aan iemand die nooit een appel heeft geproefd die ervaring en kennis volledig over te brengen, zonder diegene zelf van een appel te laten eten. Deze onmogelijkheid van het in tekens vatten van de volledige werkelijkheid komt ook terug in het verhaal ‘On Exactitude in Science’ van Jorge Luis Borges. Hierin schrijft hij over een rijk waarin de cartografie zo’n nauwkeurigheid nastreeft dat er op een gegeven moment een kaart wordt gemaakt die op een schaal van 1:1 het landschap representeert en dus ook volledig bedekt. Latere generaties bevonden de kaart nutteloos en deden hem af naar een woestijnlandschap, waar hij langzaam verging, slechts nog bewoond door dieren en schooiers.
Het andere

Met iedere keuze die je maakt sluit je dingen in en dingen uit. Een begin ontstaat wanneer zich vanuit een oneindigheid aan mogelijkheden een beperking voor doet. Betekenis ontstaat en wordt eenduidiger wanneer er meer keuzes worden gemaakt en meer mogelijkheden worden uitgesloten. Wanneer je begint met spreker veranderd langzaam de verhouding tussen het buiten en het binnen. Tijdens het spreken staat de taal nog open voor het andere, het buiten. De witruimten tussen de woorden openen steeds weer nieuwe mogelijkheden.

“Elk woord, elke lettergreep balanceert in de leegte, in afwachting van zijn betekenis of klank die het volgende woord of de volgende lettergreep zal vervolledigen, maar ook zal terugvoeren”.
(Maldiney, 1996, p. 6-7)

Iedere taal, ieder taalsysteem, heeft een binnen en buiten. Dingen die mogelijk zijn, dingen die erkend worden, gezegd kunnen worden; dingen die onmogelijk zijn, die niet erkend worden, niet gezegd kunnen worden. Wanneer je een tekst vertaalt dringt het buiten van de taal binnen in het binnen van de taal. De mogelijkheden van de ene taal zijn onmogelijkheden in de andere. Als vertaler sta je er buiten, tussen de twee systemen in. Vanuit deze positie moet opnieuw worden gezocht naar de verwijzing, naar een verhouding tussen woord en ding.


“Eskimos, I am assured, have no generic name for denoting ice. They have several words (I’ve forgotten the exact number, but I believe it’s a lot, something like a dozen) which denote specifically the various aspects that water takes between its wholly liquid state and the various manifestations of its more or less intense frozenness. It is hard, obviously, to find an equivalent example in French. It may be that Eskimos have only one word to denote the space that separates their igloos, whereas we, in our towns, have at least seven (rue, avenue, boulevard, place, cours, impasse, venelle), and the English at least twenty (street, avenue, crescent, place, road, row, lane, mews, gardens, terrace, yard, square, circus, grove, court, green, houses, gate, ground, way, drive, walk); but we do all the same have a noun (artère, for example) that subsumes all of these. Similarly, if we talk to a pastry-cook about cooking sugar, his answer will be that he can’t understand us unless we specify what degree of cooking we want (threes, ball, crack, etc.), but then for him the notion of ‘cooking sugar’ is already firmly established.” (Perec, 1985, p. 191-192)

In bovenstaand fragment legt Perec de link tussen het binnen en buiten van verschillende talen, en de herleidbaarheid van een taal naar de omgeving en de cultuur waar zij gesproken wordt. Woorden ontstaan pas wanneer er iets om naar te kunnen verwijzen, wanneer ze nodig zijn om een gat op te vullen. Zo heeft de banketbakker ook veel meer verschillende termen voor de verschillende staten waarin suiker kan verkeren wanneer je het kookt, dan dat iemand zonder enige ervaring met dit proces redelijkerwijs zou kunnen hebben. Het referentiekader, waar ook de talen die je spreekt onder vallen, bepaalt wat het andere is.
De opsomming

In een opsomming gaan we er als lezer vanuit dat er een bepaalde logica zit achter de bijeen geplaatste woorden. Die logica wordt ofwel duidelijk door de context, of is al snel duidelijk doordat de benoemde dingen bijvoorbeeld eenvoudig op basis van een overeenkomstige eigenschap binnen eenzelfde categorie geplaatst kunnen worden. Twee voorbeelden zijn de opsommingen: ‘trap, roltrap, lift, ladder’ en ‘tomaat, ui, knoflook, olijfolie’. Een logisch verband achter de eerste opsomming is snel te herleiden uit de overeenkomstige eigenschap tussen de genoemde dingen: het zijn alle vier voorwerpen om jezelf van boven naar beneden (of van beneden naar boven) te verplaatsen. De logica achter de tweede opsomming is niet direct te herleiden uit een logische overeenkomst. Hoewel er verschillende overeenkomsten te benoemen zijn is het verband minder vanzelfsprekend als bij het eerste voorbeeld. Het onderlinge verband in deze opsomming zou al snel duidelijk zijn wanneer je weet dat hij zich bevindt in een recept uit een kookboek.
De omgang met de manier waarop dingen met elkaar in verband worden gebracht binnen de beschrijving, de vergelijking of de opsomming is meestal onbewust. In de meeste gevallen wíl ‘de verteller’ dat de beschrijving of opsomming op een hele vanzelfsprekende manier opgaat in de context waarin het dient te functioneren.

Een voorbeeld van een opsomming waarbij juist het tegenovergestelde geprobeerd wordt is de opsomming van de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges uit zijn korte tekst over ‘De analytische taal van John Wilkis’ uit 1942. In dit verhaal haalt hij een fictieve Chinese encyclopedie aan waarin de dieren als volgt zouden worden ingedeeld:
1. Degene die toebehoren aan de keizer, 2. Gebalsemde, 3. Getemde, 4. Speenvarkens, 5. Zeemeerminnen, 6. Fabeldieren, 7. Zwerfhonden, 8. Degene die in deze classificatie zijn opgenomen, 9. Degene die tekeergaan als dwazen, 10. Ontelbare, 11. Degene die getekend zijn met een heel fijn kameelharen penseel, 12. Et cetera, 13. Degene die net een vaas hebben gebroken, 14. Degene die in de verte op vliegen lijken.

Wat deze opsomming op bijna pijnlijke manier duidelijk maakt is de kunstmatigheid van de logica waar we in ons denken voortdurend van uit gaan. Wanneer we zouden proberen de bovenstaande opsomming serieus te nemen zou er een enorme verwarring ontstaan, want als lezer kunnen we het niet helpen ons af te vragen op basis van welke principes en verbanden deze groepen bij elkaar zijn gebracht. Dit gebrek aan te bevatten logica betekent niet dat deze lijst niet kan bestaan, want: hij bestaat. Dat is ook nou net de kracht van de beschrijving, de vergelijking en de opsomming: binnen hun eigen grenzen kunnen ze dingen suggereren en als waarheid beschouwen, ook als er buiten de eigen grenzen niets is wat het ondersteunt. Het probleem is dat we ons niet kunnen voorstellen in wat voor wereld een opsomming gebaseerd op zo’n vervreemdend soort logica zou kunnen bestaan.
De vervreemding

Dat wat anders is, dat wat we niet kennen en niet weten te plaatsen, ervaren we vaak als vreemd. Niet verwonderlijk, het past nog niet binnen ons denken, heeft nog geen plek en wij weten nog niet hoe ons tot het ongedefinieerde en ongelocaliseerde te verhouden. Angst of afkeer voor het vreemde kan ervoor zorgen dat we ons geleidelijk steeds meer terug trekken in onze eigen vertrouwde, maar beperkte wereld waarin we alles kennen en alles een vaste plek heeft.
Wat dus ook verblindend kan werken is gewenning. Een te grote vertrouwdheid met een bepaalde omgeving kan ertoe leiden dat je verhouding ertoe zo vanzelfsprekend wordt dat je het niet eens meer ziet als er iets verandert, of het niet opmerkt als er eigenlijk iets zou moeten veranderen.
De vergelijking

De vergelijking is verwant aan de beschrijving. Je beschrijft twee of meer dingen om ze vervolgens met elkaar te vergelijken. Je vergelijkt ze op basis van verschillen en overeenkomsten. Zoals ik net beschreef gebruikt de biersommelier de vergelijking om zijn ervaring van een bier te kunnen plaatsen ten opzichte van zijn verwachting van het bier, gebaseerd op zijn kennis over het biertype. Middels de vergelijking kun je verbanden tussen dingen benoemen en de dingen ten opzichte van elkaar definiëren. Een vergelijking kan dus ook ingezet worden om iets duidelijk te maken aan de hand van iets anders.
Dit kan op een hele simpele manier, zoals: ‘mijn voeten zijn zo koud als ijs’ of: ’het was zo stil als de nacht’.
Of op een wat uitgebreider manier: ‘het gras aan de andere kant van de weg is groener dan het gras aan deze kant van de weg, maar het gras aan deze kant van de weg is langer dan het gras aan de andere kant van de weg’
Of: ‘dit kartonnen doosje is driemaal zo klein als de schoenendoos waar we het oud papier in bewaren, de kleur van dit doosje is net wat lichter grijs dan de kleur van de schoenendoos en dit doosje heb ik pas sinds vandaag in huis en de schoenendoos staat hier al maanden’.
Ook metaforen vallen onder vergelijkingen. In een metafoor wordt een beeld geschetst dat naar iets anders verwijst, maar dat waar naar wordt verwezen wordt niet direct benoemd. De relatie tussen het geschetste beeld en dat waar het naar verwijst hoeft niet vanzelfsprekend te zijn, maar de betekenis van de metafoor is wel afhankelijk van een overeenkomst tussen het beeld en dat waar het naar verwijst.
Voorbeelden van metaforen zijn: ‘de grond onder je weg voelen zakken’ en ‘met de deur in huis vallen’.

Tijdens het gesprek dat ik met een parfumeur (Charlotte) had kwam ter sprake dat wanneer we geuren beschrijven we vaak woorden gebruiken die eigenlijk bij andere zintuigen horen. Zo is ‘groen’ een term die veel gebruikt wordt om parfums te beschrijven die doen denken aan bladeren en vers gemaaid gras, maar hoort het woord bij ons zicht. Of het gebruik van het woord ‘zoet’, wat eigenlijk verwijst naar smaak. Voor het beschrijven van visuele, auditieve en tastbare indrukken zijn er in onze taal redelijk veel woorden om onszelf uit te drukken, maar voor het beschrijven van geuren hebben we er in de meeste westerse talen veel minder. Dit zorgt ervoor dat bij het beschrijven van geur er veel meer gebruik wordt gemaakt van vergelijkingen. Soms worden voor het beschrijven van een geur woorden gebruikt die nog verwijzen naar de oorsprong van de geur, zoals ‘bloemig’ of ‘muskusachtig’. Er kunnen aroma’s worden verkregen uit plantaardige oorsprong en er kan sterk ruikende afscheiding uit een geurklier van het muskushert worden verzameld, maar tegenwoordig woorden zowel de geuren die eerste een plantaardige oorsprong hadden, als muskus meestal synthetisch nagebootst. Veruit de meeste woorden die gebruikt worden om parfums te beschrijven komen voort uit associatie. Een aantal termen die Charlotte noemde zijn: ‘Aquatisch’ (doet denken aan de oceaan), ‘citrus’ (fris en citrusachtig), ‘gourmand’ (frans voor veelvraat of smulpaap, doet denken aan desserts, bevatten meestal vanille), ‘fougère’ (frans voor varen; doet denken aan mos met kruidige- en houtachtige tonen, bevat vaak lavendel).
Er zijn verschillende schilderijen gemaakt met het verhaal over de toren van Babel als onderwerp.
De Nederlandse schilder Pieter Breughel maakte er zelfs drie, waarvan er twee bewaard zijn gebleven.
De torens in zijn schilderijen vertonen duidelijke overeenkomsten met het Colloseum in Rome, wat hij mogelijk heeft gezien toen hij in 1553 in de stad verbleef. De twee overgebleven schilderijen worden ook wel aangeduid als ‘de grote toren’ en ‘de kleine toren’. De afbeelding hiernaast is die van de kleine, welke in het bezit is van het Boijmans van Beuningen.

bron afbeelding:
https://bit.ly/2wImSxW
In het boek ‘Kant en het vogelbekdier’ schrijft Umberto Eco over het probleem waar de wetenschap mee geconfronteerd werd toen onderzoekers in Europa begin negentiende eeuw voor het eerst een goed te bestuderen vogelbekdier op sterk water tot hun beschikking hadden. Een discussie ontstond over waar het dier moest worden ingedeeld in de gehanteerde classificatie van soorten. Het dier had kenmerken van een zoogdier (vacht, maar tepels ontbraken) en van reptielen of vogels (cloaca, snavel). Sommige wetenschappers stelden dat het een aparte stam zoogdieren betrof, anderen riepen een hele nieuwe diergroep in het leven. Eco gebruikt deze verwarring als aanleiding voor zijn essay’s, waarin hij vragen stelt over de manier waarop de mens de dingen om hem heen identificeert en over de aard van onze kennis. De moeilijkheid van het classificeren van het vogelbekdier confronteerde de wetenschap met de beperkingen van het eigen classificatiesysteem, waar ze door de aparte eigenschappen van het dier van vervreemd raakten.

afbeelding: aquarel van Ferdinand Bauer, gebaseerd op eerdere schets uit 1803 - gemaakt op reis in Australië; bron: https://bit.ly/2IITZ7T
Het spel ‘steen, papier, schaar’ is een spel dat met enkel de hand gespeeld wordt en gebruikt kan worden om te loten. Twee spelers tellen af en steken hun hand na de laatste tel direct uit in één van de drie vormen. De twee gespreide vingers (schaar) winnen van de vlakke hand (papier), want de schaar verknipt het papier. Een vuist (steen) wint van twee gespreide vingers (schaar), want de steen maakt de schaar bot. Een vlakke hand (papier) wint van een vuist (steen), want het papier bedekt de steen. Door van tevoren een oneven aantal af te spreken voor de hoeveelheid keren dat het gespeeld zal worden kan het niet in een gelijkspel eindigen. Het spel is een voorbeeld van wat in de wiskunde een cyclische orde wordt genoemd. Wanneer je de objecten rangschikt naar sterkte volgt papier op steen, schaar op papier, steen weer op schaar enzovoort: < steen < papier < schaar < steen < papier < schaar < steen < …
De manier waarop de steen, het papier en de schaar met elkaar worden vergeleken en de onderlinge relaties worden beschreven is natuurlijk heel erg eenzijdig. Er valt veel aan te merken op hoe de hiërarchie is bepaald, maar omwille van de besluitvormende kwaliteit van het spel is het beter om de vergelijkingen voor waar aan te nemen. Het is belangrijk dat elk van de drie gebaren een van de andere gebaren verslaat.

bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Steen,_papier,_schaar, beeld: https://bit.ly/38AF9L9
Onderzoeksverslag door Maaike Twisk,
afstudeerscriptie Beeldende Kunst.
Inhoudsopgave
< PORTFOLIO